'We zijn in Nederland niet goed voorbereid op zeespiegelstijging'
De stelling
Dat de zeespiegel gaat stijgen door klimaatverandering is onvermijdelijk. De gevolgen voor een land als Nederland kunnen enorm zijn. Anticiperen we daar voldoende op en richten we ons daarbij op de juiste oplossingen?
Tekst: Paul Q. De Vries
‘Nederland is op dit moment proactief bezig met het versterken van bestaande dijken en waterkeringen. Dat beschermt ons voor de komende vijftig tot honderd jaar, maar we moeten nu echt gaan nadenken over een langetermijnstrategie voor de periode daarna. We hebben belangrijke keuzes te maken, bijvoorbeeld over de Oosterscheldekering in Zeeland en de Maeslantkering bij Rotterdam. Blijven dat open systemen? Of kiezen we voor een gesloten kering, zoals de Afsluitdijk? Beide keuzes hebben een enorme maatschappelijke impact. En elk gebied heeft eigen oplossingen nodig, het is maatwerk.
Nature-based solutions als wisselpolders, wetlands en kwelders – die ruimte geven aan het water – moeten we toepassen waar dat kan. Maar als we in een delta willen wonen, ontkomen we er niet aan dat we ook technische middelen als dijken en pompen inzetten. Niet alles is op te lossen met wuivende rietlanden. In 2026 moeten we zo’n nationale langetermijnstrategie wel hebben. Het duurde ook veertig jaar voordat de Deltawerken gereed waren, dus we mogen niet te lang wachten. Ook omdat besluitvorming in het poldermodel altijd langzaam gaat. Je ziet vaak dat mensen pas in actie komen als er eenmaal een ramp is gebeurd. Het lijkt me verstandig als we dat nu eens een keer vóór zijn.’
‘We zijn niet voorbereid op de zeespiegelstijging, omdat we nog steeds volharden in ons maakbaarheidsdenken. We willen de natuur naar onze hand zetten met dammen en dijken, zeeweringen en waterkeringen. Maar daarmee houden we het niet droog. We hebben het telkens over zeespiegelstijging, maar in Nederland gaat het feitelijk vooral over landspiegeldaling.
Door inpoldering, veenwinning en een kunstmatig lage grondwaterspiegel is het land op veel plekken enorm ingezakt. Soms wel tot negen meter onder de zeespiegel. Op de plekken waar dat kan, moet je het land gaan ophogen. Daar kan de zee juist bij helpen. Daarvoor moeten we het water van de Westerschelde en de Dollard toestaan op bepaalde plekken het land binnen te komen. Het zeewater laat dan sediment achter en daar gaan planten op groeien die de boel bij elkaar houden tijdens een storm. Zo ontstaat nieuw land van kwelders en schorren.
Daarachter, meer landinwaarts, bouw je nieuwe dijken voor de veiligheid. Het nieuwe voorland is meteen een plek voor natuur en biodiversiteit en de begroeiing trekt koolstofdioxide uit de atmosfeer. Er wordt al geëxperimenteerd met zulke sedimentatie- oplossingen, maar nog niet genoeg. We moeten daarvoor in Nederland echt veel meer ruimte vrijmaken.’
‘Ons bestaande beleid houdt rekening met een zeespiegelstijging van één meter in deze eeuw. Daarmee zijn we voorlopig veilig. Maar ook als
de opwarming van de aarde beperkt blijft tot de anderhalve graad uit het Klimaatakkoord van Parijs, zal de zeespiegel de komende eeuwen met nóg een of twee meter stijgen.
Dat vertragingseffect heeft onder andere te maken met het langzame smelten van de ijskappen op Antarctica en noemen we de zeespiegel- erfenis. Als we afstevenen op drie graden opwarming, moeten we rekening houden met vier tot tien meter zeespiegelstijging over de komende eeuwen. Het kan decennia duren om aanpassingen te implementeren en bij een hoge opwarming kunnen we ook twee meter stijging krijgen aan het eind van deze eeuw. Dus we kunnen absoluut niet achterover leunen. We moeten rekening houden met allerlei scenario’s, ook als die onzeker zijn.
Ik heb een routekaart ontwikkeld met zogenaamde aanpassingspaden, die helpt om keuzes te maken op de korte termijn die weer verbonden zijn met de lange termijn. Investeringen en aanpassingen nu vormen de bouwstenen voor de toekomst. Waarbij we deels vertrouwen op infrastructurele oplossingen zoals dijken, maar ook meebewegen met het water en bijvoorbeeld ruimte gunnen aan rivieren en de zee. Beide zitten in het DNA van de Nederlander, want we zijn niet alleen maar dijkenbouwers.’
‘Het besef is niet ingedaald wat zeespiegelstijging echt betekent voor hoe we leven, wonen en werken. Het is nog een ambtelijke discussie, niet het gesprek aan de keukentafel. Terwijl oplossingsstrategieën die worden uitgedacht vergaande gevolgen hebben voor ons land.
Er ligt een “zeewaartse” strategie, waarbij we een dam in de Noordzee aanleggen en een groot kustmeer creëren. Bij de denkrichting “meebewegen” geven we juist meer ruimte aan het water en bij “beschermen” gaat het over dijken ophogen en water wegpompen. De laatste twee richtingen hebben mijn voorkeur. Een dam in de Noordzee stopt het natuurlijke proces van landophoging, waarbij de zee slib afzet op het land. In dat geval gaat het proces van golven die zand meenemen – de zogenaamde zandhonger –onverminderd door. Daarmee krijg je uiteindelijk dieper water en dus hogere golven tegen de dijk en verziltende polders binnendijks. Dijken
zijn in dat geval vooral kortetermijnoplossingen.
Als je de natuur voor je laat werken, is dat goed voor de waterveiligheid en voor de biodiversiteit. Je krijgt weer getijdengebieden en zoutmoerassen. We moeten de waarde van die natuurlijke systemen gaan inzien, waarbij de natuur naast dijken wordt ingezet als techniek om ons te beschermen tegen het water.’